maandag 28 april 2008 Geen reacties St. Hubertus

De thema’s waren deze keer: Geschiedenis en ontstaan van het landschap op de Hoge Veluwe, Landschapstypen en Landschapsbeheer.
U zult begrijpen dat ik ook in dit geval niet alles wat we gehoord en gezien hebben kan verwerken in dit stukje, vanwege mijn zwak voor geschiedenis ik heb er voor gekozen om u iets te vertellen over de geschiedenis van het landschap en de bewoning van de Hoge Veluwe tot aan de late middeleeuwen.

Ontstaan van het landschap op de Hoge Veluwe.

De Ijstijden.
Tijdens de voor laatste ijstijd (200.000-130.000 v. Chr.) zijn er van noord naar zuid over de Veluwe stuwwallen ontstaan. Ijstongen duwden bodempakketten voor zich uit waardoor er hoge bulten, stuwwallen, in het landschap ontstonden. Toen deze ijstijd ten einde liep nam het smeltwater vanaf de top van de stuwwal afzettingen mee naar beneden waardoor er zogenaamde spoelzandvlakten of ijssmeltwaterwaaiers ontstonden. De oudste stuwwal op de Hoge Veluwe is die bij Oud Reemst, het zuidelijke deel van het park bevindt zich op deze stuwwal.
In de laatste ijstijd (120.000-10.000 v. Chr.) bereikte het ijs Nederland niet meer, Nederland kende toen een toendra klimaat. De bodem was meters diep bevroren de zogenaamde permafrost. In de zomer ontdooide de bovenlaag waardoor er smeltwater vanaf de stuwwal naar beneden stroomde en zich insneed in de hoge stuwwal en de ijssmeltwaaier die in de vorige ijstijd ontstaan waren. Twee van dergelijke dalen liggen ten noorden van de stuwwal rondom het Bosje van Staf in het Oud-Reemster Veld. Maar er vond in dit tijdperk nog een grotere verandering in het landschap plaats. De ‘poolwind’ had vrij spel op dit kale landschap en kon zo veel stof en zanddeeltjes verspreiden. Hierdoor werd het landschap bedekt met een dik pak zand. Met uitzondering van de stuwwallen en de ijssmeltwaterwaaier is over de hele Veluwe dit dekzand pakket afgezet.

Bewoning op de Hoge Veluwe.

De midden en jonge steentijd.
De eerste sporen van mensen op de Hoge Veluwe stammen uit de midden-steentijd (8800-5300 v. Chr.). Het ging om jagers die hun basiskamp, hun vaste verblijfplaats, voor enige tijd verlieten om op wild te jagen. Ze overnachten ‘s nachts in het veld en ‘s avonds werden rondom het kampvuur pijlpunten en schrabbers (een instrument om de huid van het vlees af te kunnen snijden) gemaakt. De vuursteen resten vielen, of men gooide ze over de schouder weg. De kleine vuursteen fragmenten worden daardoor meestal in een cirkelvorm in de grond terug gevonden. Binnen het Nationaal Park de Hoge Veluwe is op verschillende plaatsen bewerkt vuursteen gevonden. Het gevonden vuursteen stamt uit de midden- en jonge steentijd (8800-2000 v. Chr.)

Eind jonge steentijd.
Tegen het eind van de jonge steentijd (2850-2000 v.Chr.) vond op de Hoge Veluwe de eerste permanente bewoning plaats. Dit blijkt uit de vondst van fragmenten van vuurstenen- en stenenbijlen en door de aanwezigheid van grafheuvels. Deze heuvels bestonden uit een aantal zoden met daartussen de gecremeerde resten van de overledene. Soms begroef men ook nog wat aardewerk als een gave aan de overledene. Om de heuvel heen werd een greppel gegraven met daarin recht op staande palen. Binnen de grenzen van het park is zowel in het zuiden als in het noordwesten een grafheuvel gevonden.

Late bronstijd tot en met de Romeinse tijd.
Van de late bronstijd en vroege ijzertijd is er niets gevonden op de Hoge Veluwe dat op bewoning wijst, waarschijnlijk maakte het gebrek aan water het gebied minder aantrekkelijk. Eigenlijk geldt hetzelfde voor de twee periodes die er op volgen, er is ook geen spoor van bewoning of gebruik van de Hoge Veluwe gevonden tijdens de midden- en late ijzertijd (500-12 v. Chr.) en de Romeinse tijd (12 v. Chr.- 450 n. Chr.) In de naaste omgeving zijn er echter wel bewijzen van bewoning gevonden dus er kan wel degelijk sprake zijn geweest van bewoning ook binnen het park. Sporen hiervan kunnen verloren gegaan zijn door de zandverstuivingen die later hebben plaats gevonden. Bovendien kunnen archeologen binnen het park geen bodemverstorende onderzoeken doen omdat het een beschermd (natuur)gebied is. Dus wie weet wat er nog begraven ligt.

Vroege middeleeuwen.
Vanaf de vroege middeleeuwen zijn er wel weer duidelijke bewijzen voor bewoning gevonden in het park.
De rijkdom van het gebied rondom de Hoge Veluwe bestond uit ijzererts. De erts kon gewonnen worden uit de zogenaamde klapperstenen (zo genoemd naar het geluid dat de stenen maken als je ze schut). Door middel van kleine hoogovens werd het erts gewonnen. De resten, ook wel ijzerslakken genoemd, zijn bij Otterlo binnen de grenzen van het park gevonden, ondanks het feit dat er dus binnen het park geen klapperstenen voorkwamen. Om ijzererts te kunnen winnen had men houtskool nodig, houtskool bereikt namelijk veel hogere temperaturen dan gewoon hout. Omdat er aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van houtskoolbranderijen binnen het park , is het waarschijnlijk dat men van uit het park niet alleen houtskool naar de nederzettingen vervoerde maar ook erts mee terug nam.
Ten tijde van de ijzerwinning is er veel hout gekapt voor de ovens, na de kap kon het gebied dan nog gebruikt worden als graasland. Vooral buiten het park is ook veel bos gekapt voor de akkerbouw, door de beperkte bemesting moest al snel een nieuw stuk bos ontgonnen worden, de oude akkers werden dan gebruikt als graasgebied voor schapen. Hierdoor werd de bodem niet voldoende beschermd door wortels en het gebied werd zeer vatbaar voor verstuivingen, die dan ook op grote schaal plaats vonden. Pas vanaf de vijftiende of de zestiende eeuw werd er echt begonnen met het bestrijden van de zandverstuivingen maar voor veel nederzettingen was dat te laat.

Late Middeleeuwen.
De oudste nederzettingen binnen het park en er net buiten zijn; Otterlo, Deelen en Oud Reemst. Het waren wat eenzaam gelegen nederzettingen die gebruik maakten van de nog enigsinds vruchtbaardere gronden te midden van zandverstuivingen en heidevelden. Men had intussen ook ontdekt dat je met een mengsel van schapenmest en heideplaggen de grond prima kon bemesten. Aan de randen van een nederzetting stonden daarom schaapskooien. Overdag graasden de schapen op de heide en ‘s avonds bracht men ze naar de schaapskooi. Op die manier verzamelde men de mest. Naast deze schaapskooien vond men vaak kuilen die ontstonden doordat, als de schapen ‘s morgens vertrokken waren, men een laagje zand over de verse mest strooide. Dit deed men om te voorkomen dat er door verdamping kostbare meststoffen verloren gingen.
De boeren beschermden hun akkers tegen zand en wild door wallen aan te leggen waarop men meestal eikenhakhout liet groeien. Eens in de paar jaar werd het hout gekapt om gebruikt te worden als brandhout en geriefhout.
Ook de later ontstane ontginningen op de Pampel (vanaf 1564) en de Kemperberg (vanaf 1628) maakte gebruik van dezelfde technieken. Verdere bewoning was in het park lang afwezig, dit was voornamelijk te danken aan het al eerder genoemde gebrek aan water. Pas in de loop van de negentiende eeuw zou hier verandering in komen.

U ziet dat we weer veel geleerd hebben tijdens onze tweede cursus dag, en dan is dit nog maar de helft. Misschien dat ik u een volgende keer nog wat meer kan vertellen over het beheer van het park want ook daar is een heleboel interessants over te vertellen.

About the Author

Elmar

Nog geen reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

CommentLuv badge

Optionally add an image (JPEG only)